© Wim Kloppenburg. Laatste update 15 oktober 2024.
Made with Xara Web Designer+
Zondag Trinitatis
Het feest van de Drie-eenheid, op de zondag na Pinksteren, is liturgiehistorisch gezien een laat feest. De officiële
invoering in de kerk van het Westen vond plaats in 1334, onder paus Johannes XXII. Dat tijdstip was niet
toevallig. De instelling van zondag Trinitatis vormde de bekroning van het middeleeuwse scholastieke denken over
de Drie-eenheid. De geschiedenis daarvan is zeer complex. Dogma-historici hebben er hele boeken over
volgeschreven; zelfs het uiterst beknopte overzicht in het Theologisch Woordenboek
1
telt al ruim achttien
kolommen. Maar juist daarom is het de moeite waard om het thema van de Drie-eenheid te bekijken en te
beleven vanuit het kerklied. Want dan krijgt de ogenschijnlijk soms dorre dogmatiek ineens hymnische onder- en
boventonen. Vanuit mijn eigen ervaring geef ik hieronder een aantal suggesties voor een zangavond over dit
thema. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke avond een goede samenwerking vereist van cantor/cantorij,
organist en predikant!
Psalm 8
We zien dat al meteen als we de liturgische gegevens van Zondag Trinitatis bestuderen. Het is één en al
lofprijzing, meteen al in de eerste psalm: Psalm 8, ‘Heer, onze Heer, hoe heerlijk is uw Naam op de ganse aarde!’
Deze klassieke introituspsalm is een prachtig begin voor deze zangdienst. Je kunt kiezen uit verschillende
berijmde en onberijmde versies. Uit het Liedboek bijv. Psalm 8 met die krachtige, dorische melodie uit de tijd van
Calvijn, of 8c, een bekende en geliefde toonzetting van Bernard Huijbers met een belangrijk aandeel voor het
koor.
De evangelielezing van Trinitatis is het slot van Mattheüs, het zogenaamde doopbevel, waar Jezus zegt:
Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de
Heilige Geest, en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie Ik ben met u al de dagen, tot aan de
voleinding der wereld.
Boeiender nog is een oudere traditie, die Johannes 3:1-15 aanwijst, het verhaal van Jezus en Nicodemus. Het
gaat daarin over de wedergeboorte, over de Geest die waait waarheen hij wil. Het is geen theologische
beschrijving van een eeuwig hemels mysterie, het gaat over mensen die nieuw worden, in beweging komen,
aangeblazen door Gods Geest. Juist deze oude liturgische traditie geeft ons alle aanleiding om de Drie-eenheid te
vieren, niet als statische constructie maar als belijdenis van Gods handelen in de geschiedenis.
Allein Gott in der Höh’ sei Ehr
LB 302 (LbK gz.254) is één van de oudste liederen van de Reformatie; Nikolaus Decius schreef het enkele jaren
voordat Luther zijn eerste kerklied op papier zette. Tekst èn melodie van het lied zijn een vrije bewerking van het
Gloria uit de mis.
De tekst heeft een heldere opbouw. Het eerste couplet is een algemene strofe van lof en dank. Daarna volgen
drie strofen over de Triniteit: de almachtige Vader, de eniggeboren Zoon, de Geest de Trooster.
De melodie ontleende Decius aan het gregoriaanse Gloria I, het ‘Paas-gloria’, zoals in onderstaand notenvoor-
beeld
2
duidelijk is te zien.
Decius citeert de gregoriaanse melodie dus pas vanaf het punt ‘Et in terra pax’. De intonatie ‘Gloria in excelcis
Deo’ – ‘Ere zij God in den hoge’, mocht immers alleen door de priester gezongen worden. Het is een oud, zeer
zinvol luthers gebruik om die traditie óók te volgen wanneer het Gloria in liedvorm wordt gezongen: de
voorganger of de cantor intoneert dan ‘Gloria in excelsis Deo’, waarna de gemeente invalt met ‘God in den hoog’
alleen zij eer.’ Een elegante combinatie van twee tradities, vind ik
3
.
Alleluia! louange à Dieu
De indeling met drie trinitarische strofen en een algemene lofprijzing komen we ook bij andere liederen tegen.
LbK gz.258 (niet in LB) is bijna drie eeuwen later geschreven dan het lied van Decius, maar het heeft dezelfde
indeling. Alleen vormt de algemene strofe hier de afsluiting:
1. God de Vader, de Schepper
2. De Zoon die is neergedaald
3. De Geest die woont in ons hart
4. Samenvattende lofprijzing
De tekst is van de Waalse predikant Pierre Daniel Huet (1761-1810); de vertaling is van Ahasverus van den Berg,
de dominee-dichter die zowel aan de Psalmberijming van 1773 als aan de Evangelische Gezangen van 1806 heeft
meegewerkt.
O lux, beata Trinitas
Eén van de eerste liederen waar het woord Triniteit in voorkomt is LbK gz.253 (LB 237, daar helaas
met een andere melodie) een avondhymne van bisschop Ambrosius van Milaan. De nadruk op de
Triniteit heeft te maken met de strijd tegen het Arianisme. Arius, presbyter in Alexandrië, verkondig-
de de opvatting dat Christus niet Gods Zoon was, maar het hoogste schepsel, staande tussen God en
de andere schepselen. Op het Concilie van Nicea in 325 werd Arius’ leer veroordeeld, maar hij bleef
nog lange tijd invloed houden en had vele aanhangers. Zijn belangrijkste bestrijder was bisschop
Athanasius, die de wezensgelijkheid van Christus en God de Vader verdedigde.
Het is natuurlijk veel leuker en mooier om dit lied van Ambrosius te zingen op een wijs die waar-
schijnlijk bijna net zo oud is als de tekst. (Het jaartal ‘ca.1000’ geeft aan wannneer de melodie voor
het eerst genoteerd is. Daarvóór bestond er nog geen muziekschrift, en werden melodieën mondeling
overgeleverd.) De melodie van LbK gz.253 is een schoolvoorbeeld van een voormiddeleeuwse hymne,
‘gecomponeerd’ in de letterlijke betekenis van dat woord, namelijk samengesteld uit een beperkt
aantal melodische bouwstenen. Kenmerkend zijn verder het driedelige metrum en de open, heldere klank van de
hypomixolydische modus (let op de verdekte tritonus f-b). Uiteraard komt dit lied het beste tot zijn recht wanneer
het eenstemmig, onbegeleid gezongen wordt.
Creator alme siderum
Wat in veel vroegkerkelijke geschriften en hymnen opvalt is het feit dat de Triniteit nog niet zo helder
omschreven is. Bij latere liederen zien we gewoonlijk het schema Vader-Schepper, Zoon-Verlosser,
Geest-Trooster. Maar als we bijvoorbeeld kijken naar LbK gz.226 (niet in LB), dan merken we dat het
schematische denken nog ontbreekt: ‘Gij die der sterren schepper zijt… o Christus die de mensen
redt’: de Heer die de Schepper is, is tevens de Verlosser. Het is God zelf die voor ons lijdt.
In het Romeinse Missaal is deze hymne voorgeschreven voor de vespers in de Adventstijd, terwijl het
LbK het lied in de rubriek Hemelvaart heeft geplaatst. Dat is niet zo vreemd als het op het eerste
gezicht misschien lijkt. Het lied omvat namelijk de gehele heilsgeschiedenis: in strofe 1 de
Schepping, in 3 de Verlossing en in 5 de Voleinding, ‘terwijl de strofen daartussen als het ware het
dubbele contact tussen God en mensen beschrijven, in strofe 2 Gods erbarmen, in strofe 4 de dank
der mensen.’ (J.W. Schulte Nordholt) De hymne sluit af met een trinitarische lofprijzing. De frygische
melodie is iets jonger dan die van ‘O lux’, kent een bredere verspreiding en is ook vaak voor andere teksten
gebruikt (denk bijv. aan het liedje ‘Als de grote klokke luidt, de klokke luidt, de reuze komt uit’).
Wij komen van Oosten
In LbK gz.226 vinden we dus nog geen dogmatisch leerstuk over de Drie-eenheid. Christus wordt aangeroepen
als de Schepper. Dezelfde ondogmatische argeloosheid vinden we op een heel verrassende manier in een bekend
Driekoningenliedje dat in 1897 door pastoor Jan Bols in Vlaanderen werd opgetekend
4
. Ik stel me voor dat het in
deze zangdienst gezongen wordt door de kinderen.
Op het eerste gezicht is het een vrolijk en
tamelijk oppervlakkig liedje waarmee de
kinderen, verkleed als de drie koningen op 6
januari langs de deuren gaan. In strofe 2 en 3
worden de ster, de stal, Maria en het Kindeke
bezongen:
1. Wij komen van Oosten, wij komen van ver,
a la berdina kosteljon.
Wij zijn er drie koningen met een ster,
a la berdina kosteljon.
Van cher ami, tot in de knie,
wij zijn drie koningskinderen,
sa pater trok naar Venderlo, van cher ami.
2.
Gij sterre, gij moet er zoo stille niet staan,
3. Te Bethlehem in die schoone stad,
gij moet er met ons naar Bethlehem gaan.
Maria met haar klein Kindeken zat.
Maar dan gebeurt er iets verrassends:
4.
En ’t Kindeken heeft er zoo lange geleefd,
5. Ja hemel en aarde en dan nog meer,
dat ’t hemel en aarde geschapen heeft.
dat is er een teeken van God den Heer.
Hier wordt de tijd eenvoudig achterstevoren gezet: ‘Het Kindeken heeft er zoo lange geleefd, dat ’t hemel en
aarde geschapen heeft’. Is dat niet net zo geheimzinnig als dat woord van Jezus ‘Eer Abraham was, ben Ik’? In
elk geval vind ik het eerbiediger dan een dogmatisch leerstuk over de pre-existentie van de Zoon…
Bij de laatste strofe is dit wondere visioen verdwenen en staan de kinderen weer gewoon met hun lampion te
bedelen voor de deur:
6.
Wij hebben gezongen al voor dit huis.
Geeft ons eenen penning met een wit kruis.
Nun freut euch, lieben Christen gmein
Luther kende de oude latijnse hymnen goed, hij heeft er verschillende vertaald en bewerkt. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat we bij hem soms dezelfde ‘naïeve’ gedachten tegenkomen, ook in zijn eigen vrije liederen. Een
heel mooi voorbeeld is de ballade ‘Nun freut euch, lieben Christen gmein’. De vertaling van Ad den Besten en Jan
Wit, ‘Verheugt u, christenen, tezaam’ (LbK gz.402, niet in LB) blijft dicht bij het origineel (in tegenstelling tot LbK
gz.169/LB 654, een vrije parafrase door Ad den Besten).
Luther noemt het zelf ‘Ein Dancklied für die höchsten Wolthaten so uns Gott in Christo erzeigt hat’. Het is een
catechetisch lied, waarin hij probeert datgene te verwoorden wat hij als kern van de bijbelse boodschap nieuw
heeft leren verstaan. God-de-Vader en de (‘pre-existente’) Zoon voeren in de hemel een ernstig gesprek over de
ellende waarin de mens verkeert:
4.
Da jammert Gott in Ewigkeit
5.
Er sprach zu seinem lieben Sohn:
mein Elend übermaßen;
‘Die Zeit ist hier zu erbarmen;
er dacht an sein Barmherzigkeit,
fahr hin, meins Herzens werte Kron,
er wollt mir helfen lassen;
und sei das Heil dem Armen
er wandt zu mir das Vaterherz,
und hilf ihm aus der Sünden Not,
es war bei ihm fürwahr kein Scherz, (!)
erwürg für ihn den bittern Tod
er ließ’s sein Bestes kosten.
und laß ihn mit dir leben.’
Na het heilsplan van God in Christus wordt ook het werk van de Heilige Geest bezongen:
9.
‘Gen Himmel zu dem Vater mein
fahr ich von diesem Leben;
da will ich sein der Meister dein,
den Geist will ich dir geben,
der dich in Trübnis trösten soll
und lehren mich erkennen wohl
und in der Wahrheit leiten.’
Ik noemde dit lied een ‘ballade’. Het is een lange doorgaande vertelling en je kunt er geen strofen uit weglaten.
In een zangdienst vraagt dat om toepassing van de alternatimpraktijk: een rolverdeling tussen gemeente,
solostem en cantorij (er zijn genoeg mooie zettingen
5
), en misschien ook een orgelvers, waarbij de gemeente de
betreffende strofe meeleest.
De strijd om de juiste formulering
Vader, Zoon en Geest. Die drie namen zijn, aldus de theoloog H. Berkhof ‘de samenvattende beschrijving van het
verbondsgebeuren’. De namen duiden een relatie en een handeling aan, de manier waarop God met ons omgaat
en zich aan ons openbaart. In die zin is het woord Drie-eenheid een belijdenis.
Maar in de kerkgeschiedenis is het vaak geworden tot een theologisch probleem en een aanleiding tot conflicten
en kerkscheuringen. Dat komt doordat men de Drie-eenheid niet alleen wilde zien als een beschrijving van het
verbond van God met de mensen, maar ook en vooral als een abstracte, theologische definitie van God-zelf, een
sluitend systeem, los van zijn relatie tot de mens, los van de tijd en de geschiedenis. En dan ontstaan er grote
problemen. Hoe kan God één zijn en toch drie? Hoe kan Hij drie zijn en toch één? Hoe kan Jezus God als zijn
meerdere beschouwen en aanroepen als Hij van eeuwigheid één is met de Vader? Zo zoekt men naar een
dogmatische constructie die een rationeel aanvaardbare definitie moet zijn van een ondoorgrondelijk mysterie.
Eeuwenlang hebben dogmatici zich met deze constructie beziggehouden. Dat leidde soms tot prachtige,
diepzinnige gedachten, maar vaak ook bleef men steken in verbale spitsvondigheden. ‘Una substantia, tres
personae’ – één wezen (letterlijk: één substantie, drie personen). God wordt dan gedacht als een soort fijne
materie die verschillende vormen kan aannemen. In een gesprek met de kinderen op zondag Trinitatis liet een
predikant door de koster een glas water, een bakje ijsklontjes en een electrische waterkoker brengen: water, ijs
en damp, drie verschillende verschijningsvormen van hetzelfde H
2
O…
Filioque
In de Credo-formuleringen uit de eerste eeuwen van het christendom, de geloofsbelijdenissen die we voor een
deel ook nu nog gebruiken, vinden we de sporen van deze worsteling om de juiste formulering. De geloofs-
belijdenis van Nicea ontstond in de tijd van het Arianisme. Tegenover Arius, die de goddelijkheid van Christus
ontkende, stelde het Concilie van Nicea met nadruk dat wij geloven
…in één Heer Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader voor alle eeuwen,
God uit God, licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God, één van wezen met de Vader…
Eén van wezen, grieks: homo-ousios, latijn: consubstantialis – daar is dat woord ‘substantie’ weer. Ook in veel
later tijd treffen we deze formulering aan, bijvoorbeeld in LB 405 (LbK gz.457): ‘Drievuldig God, die één in wezen
zijt’.
Hield het Concilie van Nicea zich vooral bezig met de verhouding tussen God de Vader en God de Zoon, het
Concilie van Constantinopel, ruim vijftig jaar later, bracht met name verfijningen aan in de omschrijving van de
Heilige Geest:
Ik geloof in de Heilige Geest, die Heer is en levend maakt, die van de Vader uitgaat,
die samen met de Vader en de Zoon aanbeden en verheerlijkt wordt.
Het Concilie van Constantinopel laat de Geest dus voortkomen uit de Vader. Het gebruik van de term homo-
ousios, consubstantialis, wordt hier vermeden. De Heilige Geest wordt niet uitdrukkelijk ‘God’ genoemd.
Eén punt in de formulering bleef nog lange tijd problemen opleveren: de Heilige Geest die van de Vader uitgaat.
Volgens sommige theologen moest dat zijn: de Geest die van de Vader en de Zoon uitgaat. Dat ene woordje ‘en
van de Zoon’, in het latijn filioque, is altijd een twistpunt gebléven. Uiteindelijk heeft de kerk in het Westen het
geaccepteerd, de Oosterse kerk niet.
6
Wir glauben all an einen Gott
Luther heeft het Credo van Nicea-Constantinopel bewerkt tot het beroemde strofelied ‘Wir glauben all an einen
Gott’ LB 341 (LbK gz.331). Bij de lutheranen is dat een bekende en geliefde vorm, bij (voormalig-) hervormden
en gereformeerden is dit gezang veel minder bekend. Wat in Luthers bewerking opvalt is het feit dat ook de
Heilige Geest God wordt genoemd: ‘Wij geloven in de Heilge Geest, God, zoals de Zoon, de Vader’. We zagen
hierboven dat dat in de oude credo-teksten niet het geval is. Bij de reformatoren zien we het vaker, denk maar
aan de indeling van de Heidelbergse Catechismus:
- van God de Vader en onze Schepping
- van God de Zoon en onze Verlossing
- van God de Heilige Geest en onze Heiligmaking.
De Reformatie was dus niet, zoals de middeleeuwse scholastici, geïnteresseerd in de Drie-eenheidsleer als
gesloten systeem, maar ziet en beschrijft de Triniteit vanuit de heilsgeschiedenis.
Kyrie, Gott Vater in Ewigkeit
We zien dat ook in het grote driedelige Kyrie van Luther (Dienstboek pag. 576):
- Kyrie, Gott Vater in Ewigkeit
- Christe, aller Welt Trost
- Kyrie, Gott Heiliger Geist
Als dit gezang uit de zogenaamde ‘Liedmis’ bij de gemeente niet bekend is, zou men er in het kader van de
zangavond ook voor kunnen kiezen om de cantorij telkens één strofe te laten zingen, gevolgd door de
bijbehorende manualiter bewerkingen uit Clavier-Übung III van Johann Sebastian Bach. Je kunt de gemeente dan
laten horen hoe Bach speelt met het getal drie. De drie delen van dit dit trinitarisch opgebouwde Kyrie zijn
geschreven in achtereenvolgens een 3-, een 6- en een 9-delige maatsoort.
Er staat een boom geplant
De Bijbel kent niet een ‘leer van de Drie-eenheid’. Wel spelen verschillende bijbelplaatsen een rol bij het denken
over de Triniteit. In de ikonografie kennen we de afbeelding van ‘de Drievuldigheid van het Oude Testament’, drie
gestalten rondom een gedekte tafel, een voorstelling die gebaseerd is op Genesis 18:
En de Here verscheen aan Abraham bij de terebinten van Mamre, terwijl hij op het heetst van de dag in de ingang
van de tent zat. En hij sloeg zijn ogen op en zag, en zie, drie mannen stonden bij hem…
Deze passage wordt gelezen als prefiguratie, voor-afbeelding van de heilige Drie-eenheid. Abraham spreekt met
deze mannen alsof het er één is.
Liederen bij deze pericoop gaan meestal alleen over de verzen waarin aan Abraham en Sara een zoon wordt
beloofd. Alleen in de bundel Liederen van het begin
7
vinden we één lied waarin Willem Barnard mediteert over ‘De
drie mannen bij Mamre’. De melodie is van Ignace de Sutter.
Ondanks de speelsheid van de beelden is dit geen eenvoudige tekst. Het verdient aanbeveling om eerst Genesis
18:1-15 te lezen, gevolgd door de korte toelichting uit de Syllabus bij Liederen van het begin, die ik hieronder
overneem.
In dit lied van Willem Barnard worden twee motieven met elkaar verweven: de boomgroep van Mamre, waar
Abraham verblijft als hij drie mannen te gast krijgt, die hem de belofte van God komen bevestigen dat hij een zoon
zal hebben, met Sara samen. En het maal dat Abraham zijn gasten voorzet.
De bomen van Mamre zijn meer aanleiding, dan dat ze zelf bedoeld zijn in de eerste twee coupletten. De boom, die
schaduw geeft, staat op z’n kop: de wortels in de hemel, z’n top wijst naar beneden. ‘Zijn toekomst is een graf.’ Als
je steeds verder naar beneden groeit, dring je tenslotte de grond in. Dat is de beweging van God naar ons toe, de
omgekeerde van het ten-hemel-streven. God daalt tot óns af, tot in de aarde.
Strofe 3 gaat het verhaal vertellen: de aankomst, de begroeting, het maal: ‘en hij gaf goede vrucht’ (4). En dan, in
5, worden die omgekeerde boom en het maal (de goede vrucht) in elkaar geschoven. En de schaduw: een lach. Nog
eens die lach, de goede vrucht, Izaäk, lach, het lachen van Sara, vs.12. Het zesde couplet is dan een soort lofzang
op die schaduwrijke boom, ‘vader van zovelen’. Abraham dus, in dit geval, die óók niet groeide van beneden naar
boven, maar zijn vruchtbaarheid, en die van Sara, zijn van boven-naar-beneden. Op grond van de belofte, die zó
van bovenaf was dat mensen er alleen maar om kunnen lachen.
8
Niet enkel door het water
In het Nieuwe Testament zijn nog twee teksten die van belang zijn voor de leer van de Triniteit. Het eerste is het
al genoemde ‘doop-bevel’ aan het einde van het Mattheüs-evangelie. De tweede tekst is die geheimzinnige
passage uit de eerste Johannesbrief:
Want drie zijn er die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest, en deze drie zijn één.
En drie zijn er die getuigen op de aarde: de Geest en het water en het bloed, en deze drie zijn tot één.
Over deze pericoop schreef Jan Wit een weinig gezongen maar buitengewoon fraai lied van Jan Wit en Adriaan
Schuurman: ‘Niet enkel door het water’ (LbK gz.256, niet in LB). Jan Wit schrijft erover in het Compendium bij
het LbK:
Ik heb dit lied bedoeld voor Zondag Trinitatis. Ik vond namelijk dat de keus voor deze zondag eigenlijk uiterst gering
was. Behalve enkele lofliederen op de Drieëenheid worden voor Trinitatis alleen maar teksten aangeboden die
bestaan uit een strofe op de lof des Vaders, een strofe over de lof van de Zoon en een strofe over de Heilige Geest,
met meestal een slotstrofe die ook ternauwernood iets zegt over de verhouding van die drie. Nu ben ook ik niet in
staat om in de geheimenissen van de Heilige Drievuldigheid door te dringen en daarom koos ik als thema voor dit
lied de passage uit 1 Joh. 5: 8 over de eenheid van het getuigenis van de Geest, het water en het bloed. De latere
toevoeging uit vers 7, die ook in onze vertalingen tussen haakjes geplaatst wordt, komt hoogstens aan de orde in de
slotstrofe, maar dan in de vorm van een trinitarische doxologie.
In de eerste strofe van dit lied wordt eigenlijk gesproken over incanrnatie en Kerstmis, met een toespeling op het
lied ‘Daar komt een schip geladen’ [LB 434]. De tweede strofe gedenkt de doop van Jezus door Johannes. In de
derde strofe komen de sacramenten aan de orde. Strofe 4 is dan een weergave van de al genoemde plaats uit de
Johannesbrief en strofe 5 zoals reeds gezegd een doxologie als slot.
Ook in dit lied heb ik, evenals in Gezang 233 [LB 662], een ongebruikelijke strofevorm toegepast.
Die ongebruikelijke strofevorm inspireerde Adriaan Schuurman tot het schrijven van een niet gemakkelijke, maar
wel buitengewoon spanningsvolle – en als je er eenmaal mee vertrouwd bent zelfs zeer meeslepende – melodie,
waarin de dorische modus op een moderne manier gebruikt wordt (let op de kenmerkende afwisseling van b en
bes – net als in Psalm 8!). In het Compendium geeft Willem Vogel enkele aanwijzingen voor het instuderen van
dit gezang:
Bij de vooroefening zou men kunnen beginnen met het inprenten van de karakteristieke regels 1 en 3, die ident zijn;
7 lijkt daar heel veel op, maar wijkt aan het slot af, zodat de overgang kan worden bewerkstelligd naar de
afsluitende 8e regel, die op de grondtoon eindigt. Aandacht vraagt ook de inzet van regel 6 met de b', die uiteraard
na de voorafgaande bes' in regel 5 niet toevallig genoteerd staat. Naar alle kanten wordt de spanning van het octaaf
verkend; maar die 'verkenning' geschiedt gedecideerd en met vaart, - het gaat om een volheid, die zichzelf in
evenwicht houdt, en dat is het geheim van dit trinitarische lied.
Dragende, moederlijke God…
Een bijzonder lied (LB 707) waarin God niet in de ons zo bekende mannelijke en vaderlijke beelden wordt
beschreven en bezongen, maar in vrouwelijke en moederlijke. Dat kan op het eerste gezicht misschien een
nieuwe en eigentijdse indruk maken, maar Jean Janzen, die de tekst van dit beknopte lied schreef, vond haar
inspiratie in de geschriften van Juliana van Norwich, een Engelse mystica en kluizenares uit de tweede helft
veertiende eeuw, die je zou kunnen vergelijken met de bij ons veel bekendere dichteres en mystica Hadewych.
Voor uitgebreidere informatie over LB 707 zie het Liedboekcompendium.
Kenmerkend voor veel mystici zijn de lijfelijke, bijna erotische beelden en uitdrukkingen. Iets wat we, eeuwen later,
ook kunnen aantreffen in sommige bevindelijke hoeken van het gereformeerde protestantisme, zoals bij de
legendarische dominee Ledeboer, die zich aanvankelijk aansloot bij de Afscheiding van 1834 maar later voor zichzelf
begon, met een hele schare ‘Ledeboerianen’ die hem volgden. In zijn liederen bezingt hij op haast middeleeuws-
mystieke wijze zijn liefde tot Jezus:
Och Jezus! zet mij beide Uw borsten open, / en laat in mij Uw zuivre melk vrij lopen…
9
De drieklank van uw naam
Een mooi lied om deze zangavond mee te eindigen is LB 967
10
(LbK gz.313). Ik heb dit lied met name gekozen
vanwege de laatste strofe, waar de doxologie inderdaad belangrijker is dan het dogma. De vertaler vergelijkt de
Drie-eenheid met een drieklank: drie verschillende tonen die zich toch als één welluidend accoord aan ons
voordoen: ‘Heel de mensheid stemme saam in de drieklank van uw naam’. Een vondst!
1.
Er staat een boom geplant,
die wortelt in de hemel,
er staat een boom geplant,
die groeit van boven af.
2.
Hoe plant die boom zich voort?
Zijn top wijst naar beneden,
hoe plant die boom zich voort?
Zijn toekomst is een graf.
3.
Te Mamre bij die boom,
drie mannen zijn verschenen
te Mamre bij die boom
op ’t heetste van de dag.
4.
Zij hebben hem begroet
en hij gaf hun te eten,
zij hebben hem begroet
en hij gaf goede vrucht.
5.
Wat heeft de goede boom
aan goede vrucht gegeven?
wat geeft de goede boom?
zijn schaduw is een lach.
6.
O schaduwrijke boom
en vader van zovelen.
o schaduwrijke boom
op ’t heetste van de dag.
2. Ik heb de gregoriaanse melodie geno-
teerd zoals die ten onzent bekend is,
bijv. uit het Liber Usualis. Maar vooral in
het vervolg van de strofe kun je zien dat
Decius uitgaat van het ‘germaanse
dialect’ van het gregoriaans, dat melo-
disch en qua tekstplaatsing soms afwijkt.
Zie: Otto Brodde ‘Evangelische Choral-
kunde (Der gregorianische Choral im
evangelischen Gottesdienst)’ in K.F.
Müller, W. Blankenburg (red.) Leiturgia.
Handbuch des evangelischen Gottes-
dienstes Band IV, Kassel 1961, p.397v.
4. J. Bols, Honderd oude Vlaamsche
liederen, Namen 1897.
Het notenbeeld is overgenomen uit de
bundel Nederlands Volkslied, liederen
en canons verzameld door Jop Poll-
mann en Piet Tiggers. 19de druk,
bewerkt door Jan Boeke, Gert Helmer
en Frits de Nijs, Haarlem 1977.
‘A la berdina kosteljon’ is waarschijnlijk
een verbastering van ‘A la berline
postiljon’. Je zou bij de drie koningen
eerder kamelen verwachten…
6. In de oecumenische wereldconfe-
rentie te Lima, 1982, aanvaardde de
Wereldraad van Kerken een gemeen-
schappelijk document over doop, avond-
maal/eucharistie en ambt. Terwille van
de Oosterse kerken heeft men in de
daaruit voortkomende ‘Lima-liturgie’ het
filioque uit het Credo weggelaten. Zie
bijv. de Credo-vertaling op pag. 619vv.
van het Dienstboek.
7. Klaas Bartlema e.a. (red.), Liederen
van het begin. Liederen bij het boek
Genesis verzameld en geschreven in
opdracht van de NCRV. ’s-Gravenhage
1983.
8. H.R. Blankesteijn, Syllabus (2 deeltjes)
bij Liederen van het begin. Hilversum
1983.
10. De vermeldingen in het Liedboek bij
lied 967 geven al enigszins een beeld
van de complexe ontstaansgeschiedenis
van dit lied. Ik heb er dan ook een aparte
pagina aan gewijd. Zie Een naadloze
lappendeken.
3. Over dit gebruik schrijft Brodde:
‘Decius setzt mit seiner Lied-Übertra-
gung nach der Intonation (des Liturgen)
bei der Melodie des ‘Et in terra pax’ mit
dem von vornen beginnenden, ganzen
Gloria-Text ein, was durchaus verständ-
lich ist von der Tatsache her daß häufig
im lutherischen Gottesdienst die latei-
nisch gesungene Intonation beibehalten
wurde. […] Mit dieser Praxis hängt es
zusammen, daß in Agenden und
Gesangbüchern des 16. Jahrhunderts
das Gloria-Lied meistens das ‘deutsche
Et in terra pax’ genannt wird.’
1. M. Brink O.P (red.), Theologisch
Woordenboek, Roermond 1952.
5. ‘Nun freut euch lieben Christen gmein’,
in een bewerking van Benedict Ducis
(ca.1492-1544). Fragment van de cd
Lieder der Reformationszeit. Capella
Fidicinia o.l.v. Hans Grüss; Peter
Schreier, tenor. Capriccio 1986.
De drie mannen op bezoek bij Abraham, afge-
beeld als de ‘Drie-eenheid van het Oude Tes-
tament’. Mozaïek in de narthex van de San
Marco in Venetië.
De Triniteit – dogma en doxologie
Suggesties voor een zangdienst op of omstreeks Zondag Trinitatis
‘De kerk viert de zondag van de Drie-eenheid’, aldus Artikel VII lid 3 van de
Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland. Dat zinnetje is niet helemaal
zonder slag of stoot in de kerkorde opgenomen. Tijdens de betreffende synode-
vergaderingen werden er de nodige vraagtekens gezet bij dit ‘liturgische stokpaardje
van de lutheranen’. Sommige theologen en liturgisten staan tamelijk kritisch
tegenover het vieren van een aparte Triniteitszondag. Vormt dat feest niet een al te
nadrukkelijk en triomfantelijk slotaccoord van de Paastijd, en wordt het niet veel te
sterk bepaald door dogmatische constructies in plaats van door bijbelse gegevens?
9. Zie A. Ypma, ‘Het godsdienstig lied en
de Afscheiding’ in: A.C. Honders e.a.
(red.), Het lied en de kerk. Groningen
1977, p.239
“Mir zweifelt nicht, durch das
eine Liedlein Lutheri: Nun
freut euch lieben Christen
gmein, werden viel hundert
Christen zum Glauben
gebracht sein, die sonst den
Namen Lutheri vorher nicht
hören mochten; aber die edeln
theuern Worte Lutheri haben
ihnen das Herz abgewonnen,
daß sie der Wahrheit beifallen
mußten. So daß meines
Erachtens die geistlichen
Lieder nicht wenig zur
Ausbreitung des Evangelii
geholfen haben”
Tilmann Heßhus 1565
“David verheft de Majesteyt
Godes vanwegen syner
wercken blijckende
in hemel ende op eerden;
maer sonderlinge in den
mensche…”
Marnix van St.Aldegonde, 1580.
Opschrift bij Psalm 8.
Eerste versie: M&L 2011 nr.3. Voor deze website herzien en uitgebreid
met materiaal uit verschillende zangavonden; oktober 2022.