© Wim Kloppenburg. Laatste update 15 oktober 2024.
Made with Xara Web Designer+
Gepubliceerd in M&L 2013 nr.6.
Voor deze website bewerkt mei 2021.
Bronnen:
- L. Strengholt, Constantijn Huygens. Heilighe daghen. Amsterdam 1974.
- id., Constanter. Het leven van Constantijn Huygens. Amsterdam 1987.
- Arthur Eyffinger (red.), Huygens herdacht. Catalogus bij de tentoonstelling
in de Koninklijke Bibliotheek, t.g.v. de 300ste sterfdag van Huygens,
Den Haag 1987.
Huygens’ geestelijke sonnetten
In zomer van 2013 was er in Den Haag een boeiende tentoon-
stelling te zien over Constantijn en Christiaan Huygens.
Het bekijken van de manuscripten en het bezoek aan Hofwijck,
Huygens’ buitenplaats in Voorburg, waren voor mij aanleiding om
in Muziek & Liturgie iets te schrijven over de kleine sonnetten-
bundel Heilighe Daghen van Constantijn Huygens.
Homo universalis
Constantijn
Huygens
(1596-1687)
was
een
typisch
voorbeeld
van
de
zeventiende-eeuwse
homo
universalis
,
een
veelzijdig
mens,
die
op
alle
mogelijke
gebieden
uitblonk.
Op
zijn
zesde
jaar
speelde
hij
al
uitstekend
viool.
Daarna
kreeg
hij
twee
jaar
les
op
de
luit;
op
zijn
tiende
beheerste
hij
dat
moeilijke
instrument
uitstekend.
Ondertussen
had
hij
Latijn
geleerd
en
na
zijn
tiende
ook
nog
Grieks,
Frans,
Duits,
Engels,
Italiaans
en
Spaans.
In
de
meeste
van
die
talen
correspondeerde
hij
en
schreef
hij
gedichten.
Verder
tekende
en
schilderde
hij
niet
onverdienstelijk
en
hield
hij
zich
intensief
met
de
wiskunde
bezig.
Hij
stond
in
contact
met
kunstenaars
en
geleerden
in
geheel
Europa,
onder
wie
de
musici
Froberger,
Mersenne
en
Rossi.
Hij
maakte
diplomatieke
reizen
naar
Engeland
en
Italië. Van 1625 tot zijn dood was hij secretaris van de Oranjes.
Huijgens
was
ook
nog
een
begaafd
componist.
Volgens
een
eigen
getuigenis
uit
het
eind
van
zijn
leven
had
hij
achthonderd
werken
op
zijn
naam
staan.
Het
meeste
daarvan
is
verloren
gegaan.
Vrijwel
het
enige
wat
res
-
teert
is
de
in
1647
in
Parijs
uitgegeven
verzameling
Pathodia
sacra
et
profana:
Italiaanse
en
Franse
aria's
en
Latijnse
psalmen
voor
solostem
en
basso
continuo.
Het
zijn
prachtige
composities,
soms
heel
dramatisch
en
met
gedurfde harmonische wendingen.
Organisten
en
orgelliefhebbers
zullen
Huygens
ongetwijfeld
ook
kennen
als
auteur
van
het
boekje
Gebruyck
of
ongebruyck
van
’t
orgel
in
de
Kercken
der
Vereenighde
Nederlanden
,
waarin
hij
een
pleidooi
voerde
voor
het
orgel
als
begeleidings
-
instrument bij de gemeentezang.
Veel
minder
bekend
zijn
Huygens’
geestelijke
gedichten.
In
1971
ontdekte
de
neerlandicus
L.
Strengholt
(1930-1989)
in
de
bibliotheek
van
het
British
Museum
de
verloren
gewaande
eerste
editie
van
het
sonnettenbundeltje
Heylighe
Daghen
(1645).
In
1973
publiceerde
hij
er
een
bijzonder
interessante
studie
over,
waarin
de
gedichten
in
facsimile
waren
opgenomen.
Het
be
-
staan
van
dit
boeiende
boekje
was
mij
aanvankelijk
geheel
ontgaan,
tot
het
een
aantal
jaren
later
voor
een
paar
gulden
bij
De Slegte in de ramsj lag...
Heilighe daghen
De
oorsprong
van
het
bundeltje
Heilighe
daghen
is
te
dateren
op
oudejaarsdag
1644.
Huygens
is
van
plan
om
de
volgende
ochtend
ter
kerke
te
gaan
en
het
Heilig
Avondmaal
mee
te
vieren.
Het
persoonlijke
gebed
waarmee
hij
zich
op
deze
viering
voorbereidt,
krijgt
een
gestyleerde
vorm
in
het
sonnet
‘’s
Heeren
Avondmaal’.
Het
is
boeiend
om
het
te
lezen,
niet
alleen
omdat
het
een
mooi
en
kunstig
gedicht
is,
maar
ook
omdat
het
veel
zegt
over
de
gereformeerde
avondmaalsopvatting
in
de
zeventiende eeuw. Strengholt schrijft erover:
In
dit
sonnet,
een
van
Huygens’
mooiste
avondmaalsgedichten,
wordt
de
viering
van
het
avondmaal
verbonden
met
de
gelijkenis
van
het
koninklijk
bruiloftsmaal
(Matth.
22)
en
met
de
bruiloft
van
het
Lam
(Openb.
19,
6-8).
In
de
gelijkenis
draagt
een
der
ge
-
nodigden
geen
bruiloftskleed.
Huygens
identificeert
zich
met
die
onwaardige
gast
en
erkent
dat
hij
diens
lot
verdient:
uitgestoten
te
worden
in
de
eeuwige
pijn.
Maar
hij
weet
dat
een
vast
vertrouwen
op
Christus’
verdiensten
en
verzoening,
met
voorbijzien
van
eigen,
imaginaire
verdiensten,
voor
de
Heer
genoeg
is.
Daarbij
draagt
het
geloof
(:vertrouwen)
niet
het
karakter
van
een
alsnog
verdienstelijk
werk,
het
is
juist
daarin
geloof
dat
het
volkomen
afziet
van
menselijke
gerechtigheid
om
alleen
op
de
gerechtigheid
van
Christus
te
vertrouwen.
Deze
gelovige
overgave
impliceert
uiteraard
een
diep
besef
van
eigen
onwaardigheid
en
bereidheid
tot
levensvernieuwing.
De
dichter
toont
zich
ervan
bewust
te
zijn,
dat
het
met
dat
‘antwoord’
op
Christus’
liefde
bij
hem
nog
maar
droevig
gesteld
is.
[...]
Het
gedicht
getuigt
van
een
diepe
hunkering
naar
een
zo
volkomen
berouwvolle
overgave
aan
Christus dat terugvallen in het oude leven uitgesloten is.
Boos op Barlaeus…
Op
nieuwjaarsdag,
na
de
kerkgang,
schrijft
Huygens
opnieuw
een
sonnet,
een
gebed
om
levensvernieuwing.
Blijkbaar
heeft
de
dichter
toen
het
plan
opgevat
om
een
reeks
sonnetten
te
schrijven.
Elke
dag
voegt
hij
een
gedicht
toe,
gewijd
aan
één
van
de
christelijke
feestdagen.
Op
8
januari
heeft
hij
een
negental
sonnetten
voltooid
en
is
de
kring
van
het
kerkelijk
jaar
ge
-
sloten.
De
titels
zijn
achtereenvolgens:
Sondagh
-
Niewe
iaer
-
Dry
coninghen
avond
-
Goede
Vrydagh
-
Paeschen
-
Hemelvaert
-
Pinxteren
-
Kersmis
-
’s
Heeren
Avontmael.
Het
gedicht
waarmee
hij
op
oudjaar
1644
begon,
komt
dus
uit
-
eindelijk achteraan te staan.
Met
zijn
hoge
werktempo
blijkt
Huygens
een
speciale
bedoeling
te
hebben.
Als
hij
op
8
januari
het
laatste
gedicht
voltooid
heeft,
maakt
hij
meteen
een
fraaie,
handgeschreven
kopie
die
hij
als
nieuwjaarswens
opdraagt
aan
Leonore
Hellemans
(‘Drostinne
van
Muijden’),
de
vrouw
van
zijn
vriend
Pieter
Corneliszoon
Hooft.
Verder
vraagt
hij
aan
Caspar
Barlaeus
of
deze
ervoor
kan
zorgen
dat
de
gedichten
in
een
kleine
oplage
gedrukt
worden
door
de
bekende
Amsterdamse
uitgever
Blaeu.
Het
moet
een
grote,
ruime
druk
worden
(één
gedicht
per
blad,
op
liggend
folioformaat
ca.
28
x
40
cm!),
zodat
de
gedichten
ook
afzonderlijk
als
wandspreuk
kunnen
worden
opgehangen.
Barlaeus
belooft
dat
hij
samen
met
Hooft
deze
taak
op
zich
zal
nemen en persoonlijk de drukproeven zal corrigeren.
De
correspondentie
die
dan
volgt
tussen
Huygens
en
Van
Baerle
is
erg
boeiend.
Huygens
is
geïrriteerd
omdat
Barlaeus
toch
enkele
drukfouten
over
het
hoofd
heeft
gezien,
ja,
erger
nog,
hij
heeft
een
bepaalde
zinsconstructie
zelfs
verkeerd
begrepen
en
daardoor
enkele
leestekens
verkeerd
geplaatst!
Deze
hele
kwestie,
nota
bene
ook
nog
gevolgd
door
het
in
verkeerde
volg
-
orde inbinden van de katerns, laat zich in de genoemde studie van Strengholt als een spannend verhaal lezen.
De
titel
van
het
sonnettenbundeltje,
Heilighe
daghen
was
tamelijk
controversieel.
In
de
oren
van
de
zeventiende-eeuwse
ge
-
reformeerden
klonk
die
term
naar
verwerpelijke
roomse
praktijken,
de
‘paapse
santenkraam’
van
de
heiligenfeesten.
Sommige
predikanten
keerden
zich
zelfs
tegen
álle
christelijke
feesten;
alleen
de
zondag
mocht
volgens
hen
gevierd
worden.
De
theoloog
Gisbertus
Voetius
bijvoorbeeld
heeft
zich
altijd
fel
verzet
tegen
de
viering
van
Kerstmis,
Pasen,
Hemelvaart
en
Pinksteren.
Het
is
dus
veelbetekenend
dat
Huygens
zijn
gedichtenreeks
over
de
heilige
dagen
begint
met
een
sonnet
over
de
zondag. Hij wilde zijn strengere gereformeerde geloofsgenoten blijkbaar niet al te zeer voor het hoofd stoten.
Sondagh
Het
laatst
voltooide
gedicht,
Zondag,
opent
dus
de
bundel.
Ook
dat
gedicht wil ik graag wat nader bekijken.
De
vraag
‘sabbat
of
zondag’
was
ook
een
gereformeerd
twistpunt.
Huygens
probeert
met
zijn
sonnet
boven
deze
twist
uit
te
komen.
Met
het
antwoord
‘geen
van
beiden’
ver
mijdt
hij
de
controverse.
De
oud-testamentische
sabbat
met
zijn
wettische
verplichtingen
is
voorbij,
maar
de
naam
zon
dag
zegt
ook
niet
zoveel;
de
zon
schijnt
immers
iedere
dag.
Er
is
maar
één
Zon
belangrijk:
Christus,
het
licht
der
wereld.
Huygens
past
dan
het
beeld
uit
Psalm
19
toe
op
Christus:
‘Als
een
bruidegom
treedt
hij
uit
het
bruidsvertrek,
jube
-
lend
als
een
held
om
het
pad
te
lopen’.
Je
mag
de
zondag
dus
tóch
Zondag
noemen,
want
Christus
is
de
Zon,
een
zon
die
mij
verlicht
als ik mij bewust ben van mijn schuld.
En
dan
gaat
de
dichter
verder
met
een
virtuoos
woorden
spel:
Zondag
is
ook
Zoon-dag
,
de
dag
van
Gods
Zoon.
En
Zondag
is
Zoen-dag
,
de
dag
van
de
verzoening.
Maar
de
ondankbare
mens
heeft
deze
dag
verspild,
verspeeld
en
‘verspeld’,
dat
wil
zeggen
ver
-
keerd gespeld:
zonde-dag
in plaats van zondag.
Wat
mij
in
de
sonnetten
van
Heilighe
Daghen
vooral
boeit
is
de
manier
waarop
de
virtuoze
taalbeheersing
in
dienst
staat
van
een
diepe
religieuze
bewogenheid,
en
het
met
kennelijk
plezier
beoefende
taalspel
niet
in
mindering
komt
op
de
diepe
ernst
van
het
hier
beleden
geloof.
Intellect
en
‘bevinding’
zitten
elkaar
niet
in
de
weg,
bescheidenheid
over
en
trots
op
eigen
kunst
-
zinnig talent gaan op een vanzelfsprekende manier samen. Een fascinerend getuigenis van ‘geloven in de Gouden Eeuw’.
Weergave van de inhoud in modern Nederlands
Heer, mag ik op dit hoogfeest weer één van uw gasten zijn?
Maar het bruiloftskleed waarin ik de laatste keer verscheen
is meer dan half versleten; het líjkt er zelfs niet op.
En toch zit ik brutaalweg aan uw tafel, alsof het mij keurig
1
paste.
Terecht zou uw toorn zijn, als Gij mij zoudt betrappen
en buiten de deur zoudt zetten in het eeuwige geween.
Maar Gij betaalt dit feestmaal; Gij zijt borg voor mij. En op geloof
2
alleen
en een beetje boetvaardigheid laat Gij mijn ziel niet hongeren.
Mijn hart is nu boet-vaardig, maar niet vaardig tot blijvende bekering.
Ik probeer het steeds opnieuw. Maar wanneer zal mijn hart boetvaardig zijn
voor heden, verleden en toekomst,
eens berouwvol voor altijd; en wanneer wilt Gij het
3
, Heer?
Steeds weer opnieuw heb ik berouw,
toch blijft het steeds bij het oude
4
.
Geef mij berouw over mijn lege berouw.
1) puntigh: netjes, proper
2) ‘op geloove’ betekent ook ‘op krediet’
3) een berouwvol hart is een gave van God! (Psalm 51)
4) De woorden ‘op niews’ en ‘op ’t ouwe’ verwijzen naar het
moment waarop het sonnet geschreven werd.