© Wim Kloppenburg. Laatste update 15 oktober 2024.
Made with Xara Web Designer+
Bij de meeste kerkliederen ontstaat de tekst eerder dan de melodie. Vaak geeft de dichter al bij voor-
baat aan dat je zijn tekst kunt zingen op een bestaande wijs. Gelukkig is er dan soms een componist
die al direct geïnspireerd wordt tot het schrijven van een unieke melodie speciaal voor die ene tekst,
maar vaker wordt het nieuwe lied gepubliceerd met een door de dichter of door de samenstellers van
de liedbundel gekozen wijs uit het bestaande repertoire. Dat levert niet altijd geslaagde combinaties op.
Tussen een liedmelodie en een liedtekst kunnen verschillende soorten relaties bestaan. Ten eerste zijn
er, zoals ik dat graag noem, de ‘monogame huwelijken’. Woord en toon zijn onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Denk aan klassieke voorbeelden als ‘Wachet auf, ruft uns die Stimme’ of ‘Ein feste Burg’.
Het komt ook wel eens voor dat tekst en melodie elkaar pas vinden na een mislukte relatie met een
ander. De melodie die in Genève, in de tijd van Calvijn, oorspronkelijk was bedacht voor Psalm 3, werd
aan de kant gezet en maakte pas later kennis met de tekst die ècht bij haar paste, namelijk de Lofzang
van Maria (LB 157a).
Bijzonder in dit verband is ook de geschiedenis van het passielied ‘When I sur-
vey the wondrous cross’ (LB 578). Voor het gevoel van de meeste kerkgangers
horen tekst en melodie vanzelfsprekend bij elkaar. Toch zijn ze min of meer toe-
vallig met elkaar verbonden geraakt. Dat blijkt al uit de bijbehorende jaartallen.
1707 De tekst van Isaac Watts (1674-1748) wordt gepubliceerd in de bundel
Hymns and Spiritual Songs, maar zónder muzieknotatie of wijsaanduiding.
1790 De melodie van Edward Miller (1731-1807) wordt in The Psalms of David
for the Use of Parish Churches gebruikt voor enkele psalmen uit de berijming
van Nahum Tate en Nicholas Brady.
1861 De redactie van Hymns Ancient and Modern koppelt tekst en melodie aan
elkaar – een ‘gearrangeerd’ maar zeer gelukkig huwelijk!
Aan de andere kant zijn er hymnologische ‘allemansvrienden’ die zonder veel moeite van partner
wisselen. De Geneefse melodie van Psalm 66/98/118 is sterk van toon, maar ook enigszins neutraal;
verschillende teksten, zowel psalmen als gezangen, voelen zich erbij thuis. Ook zijn er voorbeelden van
‘bigamie’, denk aan de melodie die oorspronkelijk hoorde bij de tekst ‘An Wasserflüssen Babylon’, maar
die later een overtuigende verbintenis aanging met zowel de Lofzang van Zacharias (LB 158a) als met
het lied ‘Ein Lämmlein geht und trägt die Schuld’ (LbK 187; niet in LB).
Soms worden, uit gemakzucht of onwetendheid, woorden en tonen aan elkaar gekoppeld
die het niet goed met elkaar kunnen vinden. Een opvallend voorbeeld vind ik LB 625, ‘Groen
ontluikt de aarde uit het slapend graan’, een vertaling van het Engelse Paaslied ‘Now the
green blade rises’ (John M.C. Crum, 1928). Voor deze tekst is de melodie gebruikt van een
kerstlied, het Franse ‘Noël nouvelet’. Bij de muziekliefhebber die deze charmante noël o.a.
kent uit de Franse orgellitteratuur (Marcel Dupré!), veroorzaakt de combinatie een soort
kortsluiting, zoiets als een Pinksterlied op de wijs van ‘Stille nacht’.
Kennelijk had de Engelse dichter geen probleem met de genoemde combinatie. Hij vond het
gewoon een leuke melodie, en hij was niet de enige. Op Hymnary.org vind je minstens tien
verschillende liedteksten die op deze melodie gezongen worden. In de Anglicaanse hymn-
traditie is er een veel minder hechte band tussen woord en toon dan bij ons. Een tekst kan in
het ene hymnal genoteerd staan op melodie A en in het andere op wijs B, zonder dat iemand daar moeite
mee heeft. Pas in 1941 maakten kerkgangers in Engeland bezwaar tegen het feit dat de hymn ‘Glorious
things of thee are spoken’ van John Newton gezongen werd op de tune Austria – toen vooral bekend als
‘Deutschland, Deutschland über alles’ *).
Er zijn meer voorbeelden van liederen waarbij dichters en liedboekcommissies te makkelijk hebben
gegrepen naar een melodie die metrisch en ritmisch past, zonder te letten op de oorspronkelijke twee-
eenheid van tekst en melodie. Behalve bij LB 625 is dat bijvoorbeeld ook het geval bij LB 352, een
dooplied van Tom Naastepad op de melodie van het eeuwenoude kerstlied ‘Quem pastores laudavere’.
Dat Naastepad het lied op deze wijs gedicht heeft, is in dit geval geen geldig argument; het is bekend
dat hij bestaande melodieën meestal slechts gebruikte als een mal, een ‘gietvorm’ als hulpmiddel bij
het dichten.
Contrafact?
Tot slot nog een opmerking over de juiste terminologie. Soms noemt men iedere nieuwe tekst die
geschreven wordt bij een bestaande melodie een contrafact. Uit muziekhistorisch oogpunt is dat niet
juist. De oorspronkelijke betekenis van contrafact is een vergeestelijking van een wereldlijk lied (of
omgekeerd) met behoud van een deel van de Wortlaut. Bijvoorbeeld:
Ic sie die morgensterre, mijns lievekens claer aenschijn
wordt:
Ick sie die morghensterre, Heer Jesus claer aenschijn
Het daghet in den oosten… hoe luttel weet mijn liefken
wordt:
Het daget in den oosten… Wie heer Iesum wil minnen.
Bij dit laatste lied maakte Johannes Riemens in de negentiende eeuw opnieuw een contrafact:
Het daget in den Oosten, het licht schijnt overal:
Hij komt de volken troosten, die eeuwig heerschen zal.
In navolging van de musicoloog Ludwig Finscher zou ik ervoor willen pleiten, het begrip contrafactuur
alleen te gebruiken voor dít type liederen. In MGG noteert Finscher onder het lemma ‘Parodie und
Kontrafaktur’:
Um einen einigermaßen konsequenten Sprachgebrauch zu wahren, empfiehlt es sich deshalb, den
Terminus Kontrafaktur der geistlichen Umdichtung eines weltlichen Liedes (gleich, ob ein- oder mehr-
stimmig) sowie der umgekehrten Versetzungsweise, der weltlichen Umdichtung eines geistlichen Liedes,
vorzubehalten.
In alle andere gevallen, als er geen sprake is van een tekstueel verband tussen het oude en het nieuwe
lied, spreken we gewoon van een leenmelodie of een lied ‘op de wijs van...’
Woord en toon
Het Scottish Psalter is een extreem voorbeeld
van de uitwisselbaarheid van melodieën in
Engelstalige psalm- en gezangboeken. Aangezien
de psalmen vrijwel allemaal berijmd zijn in
Common Metre (C.M., vier regels met resp.
8.6.8.6 lettergrepen) kunnen teksten en melo-
dieën vrij gecombineerd worden. Daartoe zijn de
pagina’s horizontaal doorgesneden!
*) Het protest tegen het gebruik van deze melodie leverde een prachtige nieuwe tune op (‘Abbot’s Leigh’) van
Cyril V. Taylor (1907-1991). Die melodie is met een Nederlandse vertaling door J.W. Schulte Nordholt o.a. te
vinden in Een plaats ontzegd (Baarn 1983), een verzameling van 64 liederen die wel in het concept voor het
Liedboek voor de Kerken stonden maar uiteindelijk niet werden opgenomen.
Over dit onderwerp heb ik vaker geschreven. Een uit-
gebreidere versie met meer historische voorbeelden is te
vinden in Eredienstvaardig 2009 nr.1
De tekst van deze Noël is al te vinden in een
15de-eeuwse handschrift, maar over de
herkomst van bovenstaande melodie tasten
we helaas in het duister. The New Oxford
Book of Carols beweert: ‘de melodie is al
sinds de 17de eeuw verbonden met deze
tekst’, maar geeft daarvoor geen enkele
bron. De Duitse Liederkunde zum Evan-
gelischen Gesangbuch, altijd pijnlijk nauw-
keurig en volledig in de bronvermeldingen,
noteert als bron Cinquante Noëls, Stras-
bourg 1950(!). De oudste bron die ik heb
kunnen vinden is de omvangrijke tweedelige
uitgave 450 Noëls classés par ton. Harmo-
nisés par Marcel Houer (1910). Onlangs
verscheen een fotografische herdruk (ook
als ebook). Klik hier voor een PDF van de
partituur.
Overigens is het hoe dan ook een curieuze
melodie, met die kleine terts en grote sext.
De voortekening is dorisch, maar bij een
echt oude (16de-eeuwse?) melodie zou dan
eigenlijk de ‘fa-super-la’ regel moeten
gelden met es i.p.v. e.